Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Toen zeide David tot Achis: [16]Maar wat heb ik gedaan? Of wat hebt gij in uw knecht gevonden, van dien dag af, dat ik voor uw aangezicht geweest ben, tot dezen dag toe, dat ik niet zal gaan en strijden tegen de vijanden van mijn heer, den koning? 16. David laat niet anders schijnen of blijken dan dat hij zeer gewillig en ijverig was om tegen Israel, het volk Gods, te gaan strijden, maar wat hij in den zin had te doen, was den HEERE bekend.